Volgens christenen leefde Jezus rond het begin van de jaartelling in het huidige Israël. Daar waren de Romeinen de baas. Omdat Jezus een enorme aanhang had die in hem een nieuwe leider zag, werden de machthebbers onrustig. Ze wilden hem dan ook uit de weg ruimen.

Hij werd gearresteerd, terechtgesteld en stierf op een vrijdag aan een kruis. Na zijn dood begroeven vrienden hem in een rotsgraf dat afgesloten werd met een enorme steen. Het verhaal vertelt dat op zondagmorgen, twee dagen later, er ’s morgens heel vroeg vrouwen naar het graf gingen om te rouwen. Maar de zware steen was weggerold en het graf was leeg.

Door op te staan uit de dood liet Jezus zien dat hij het kwaad had verslagen. Christenen geloven dat Jezus de mensen zo verloste van alles wat ze verkeerd doen: de zonde. En hij liet zien dat de dood heeft niet het laatste woord heeft.